spatten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spatten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɑtə(n)/
Woordafbreking
  • spat·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in kleine deeltjes (doen) rondvliegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1642 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spatten
spatte
gespat
zwak -t volledig

Werkwoord

spatten

  1. in kleine druppeltjes neervallen of uit elkaar bewegen
    • Het bloed spat op mijn trui. 
  2. kleine druppeltjes uit elkaar laten vliegen
    • De kraan spat alle kanten op. 
  3. iets of iemand nat maken door er vocht heen te gooien of te trappen
    • Zij spatte de champagne over de gasten. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
spatten

spatten

  1. meervoud verleden tijd van spatten
    • Wij spatten. 
    • Jullie spatten. 
    • Zij spatten. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

despattenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spat

Gangbaarheid

  • Het woord spatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.