speeldag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  speeldag    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • speel·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speeldag speeldagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

despeeldagm

  1. dag dat er wedstrijden worden gespeeld
    • Dortmund moest het in de thuiswedstrijd stellen zonder de massale steun van de zogenoemde 'Gelbe Wand'in het Signal Iduna Park. Uit protest tegen de maandagavond als speeldag hadden enkele duizenden Borussia-fans de wedstrijd geboycot.[2] 
    • Aanvankelijk zou De Bakker aantreden tegen Lucas Pouille, de nummer zeventien van de wereldranglijst. De Fransman trok zich op de eerste speeldag echter terug.[3] 
Hyponiemen
  • slotspeeldag, straatspeeldag, openingsspeeldag
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord speeldag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.