speer

Nederlands

Uitspraak

Geluid: speer (hulp, bestand)
IPA: /spɪːr/

Woordafbreking

speer

Woordherkomst en -opbouw

In de betekenis van ‘steekwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1220 ^[1] ^[2] ^[3] ^[4]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	speer	speren
verkleinwoord	speertje	speertjes

Zelfstandig naamwoord

de speer v / m

een lange stok met een punt eraan, (werd) gebruikt voor de jacht, oorlogvoering of atletiek.
- Ook tegenwoordig worden speren nog gebruikt, speerwerpen wordt als sport nog beoefend.

Verwante begrippen

lans, piek, spies, spiets

Hyponiemen

aalspeer, werpspeer

Afgeleide begrippen

speerdistel, speerdrager, speerhaai, speerhaak, speermaat, speerpunt, speerreep, speervissen, speervormig, speerwerpen

Vertalingen

1. een lange stok met een punt eraan, (werd) gebruikt voor de jacht of oorlogvoering

Deens: spyd ^(da) o
Duits: Speer ^(de) m
Engels: spear ^(en), javelin ^(en)

Frans: lance ^(fr) v, javelot ^(fr) m
Spaans: lanza ^(es) v
Zweeds: spjut ^(sv) o

Gangbaarheid

Het woord speer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speer" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.^[5]

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.