sportschool

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sportschool    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sport·school
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportschool sportscholen
verkleinwoord sportschooltje sportschooltjes

Zelfstandig naamwoord

desportschoolv/m

  1. (sport) instelling waar men conditie- en krachttraining kan doen
     Zweden koos aan het begin van de coronacrisis een aanpak die afweek van die in veel andere landen in Europa: scholen, sportscholen, horecazaken en winkels bleven open.[1]
  2. (sport) (onderwijs) (in mindere mate) opleidingsinstituut voor sportinstructeurs -> sportacademie
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord sportschool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.