sportvisser

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sportvisser    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sport·vis·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportvisser sportvissers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desportvisserm [1]

  1. iemand die vist voor zijn hobby
    • De sportvissers zien ook baat in een totaal meeneemverbod, iets waar de meeste zich ook nu al - zonder verplichting - aan houden.[2] 
    • Met de hulp van een toevallig passerende collega-sportvisser hengelde hij zijn grootste vangst tot nut toe wel binnen. ,,Ik heb meteen mijn vriendin en de kinderen gebeld om ze het te laten zien. Dit moesten ze meemaken. Na een half uurtje fotograferen en meten liet hij de vis weer in het water. ,,De meerval zwom meteen weg. Een half uurtje op het droge; daar kunnen ze wel tegen.[3] 
     Sportvissers hebben samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier duizenden vissen gered die zaten opgesloten in een doodlopende gracht in Enkhuizen.[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord sportvisser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard VRIJDAG 6 OKTOBER 2017
  3. Tubantia Harry Hekkert 28-augustus-2017,
  4. Weblink bron “Duizenden vissen gered uit doodlopende gracht Enkhuizen” (ZA 29 JANUARI 2022), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.