sproeier
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sproeier (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sproei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sproeier | sproeiers |
verkleinwoord | sproeiertje | sproeiertjes |
Zelfstandig naamwoord
de sproeier m
- (gereedschap) apparaat om mee te sproeien
- iemand die sproeit
- (werktuigbouwkunde) deel van een carburateur
- sproeikop
Verwante begrippen
Hyponiemen
- gazonsproeier, rugsproeier, ruitensproeier, stuifsproeier, tuinsproeier, zwenksproeier
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord sproeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sproeier" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.