mondstuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mondstuk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mond·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondstuk mondstukken
verkleinwoord mondstukje mondstukjes

Zelfstandig naamwoord

mondstuk o

  1. (muziekinstrument) dat deel van een blaasinstrument dat in de mond genomen wordt of aan de lippen gezet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mondstuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.