stamboom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stamboom    (hulp, bestand)
  • IPA: /'stɑmbom/
Woordafbreking
  • stam·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamboom stambomen
verkleinwoord stamboompje stamboompjes

Zelfstandig naamwoord

destamboomm

  1. boom van een geslacht, d.i. het geslacht vergeleken bij een boom, waarvan de stam zich telkens meer vertakt
    • stamboom van het Huis van Oranje. 
  2. tekening die een boom voorstelt, en waarin de leden van een geslacht in hun verschillende graden van verwantschap worden vermeld
    • Een stamboom van zijn familie opmaken. 
  3. boom met rechtopgaande stam
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stamboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.