stam

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stam    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɑm/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands stam, in de betekenis van ‘deel van boom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord stam stammen
verkleinwoord stammetje stammetjes

Zelfstandig naamwoord

destamm

  1. (plantkunde) dikke houtige stengel van een struik
     Verwijder bij het snoeien van vlierbesplanten alle dode, gebroken of merkbaar lage opbrengststokken uit de struik aan de stam met de schaar.[2]
     De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig. Ze moesten daarom twee stammen samenvoegen om een paal van veertig meter te krijgen.[3]
  2. (plantkunde) deel van de boom tussen de wortels en de kruin
     Wederom slingerde hij mijn touw in één keer over de hoge tak, bevestigde mijn voedselzak eraan, hees hem vier meter de lucht in en bond het touw vast aan de stam van de boom.[4]
  3. (genealogie) geslacht, familielijn
  4. (antropologie) op verwantschap berustende samenlevingsvorm van meer families in beschavingen met weinig verstedelijking
     En in het noorden van de Verenigde Staten leefde een stam waar ook de vrouwen veren droegen.[5]
  5. (anatomie) grote ader die in kleinere aderen vertakt
  6. (biologie) taxon dat bestaat uit een of meer klassen en dat deel uitmaakt van een rijk
    • Een uitgestorven taxonomische stam. 
  7. (taalkunde) onvervoegde of onverbogen woordvorm
    • De stam van het werkwoord. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stammen

stam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
    • Ik stam. 
  2. gebiedende wijs van stammen
    • Stam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
    • Stam je? 

Gangbaarheid

  • Het woord stam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "stam" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Weblink bron “Tips voor het snoeien van vlierbessen – wanneer en hoe vlierbessen te snoeien”, Sanne Tuinen
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  5. “Waarom is de tooi van Joan Franka beledigend?” (24 mei 2012), NRC Handelsblad
  6. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Deens

Woordafbreking
  • stam

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme

Engels

enkelvoud meervoud
stam stams

Zelfstandig naamwoord

stam

  1. (verouderd), (VK) verwarring
vervoeging
onbepaalde wijs to  stam 
he/she/it  stams 
verleden tijd  stammed 
voltooid
deelwoord
 stammed 
onvoltooid
deelwoord
 stamming 
gebiedende wijs  stam 

Werkwoord

to stam

  1. (verouderd), overgankelijk, (VK) verwarren






Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / stɑm /
Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord stamr
  • Zelfstandig naamwoord: Herkomst onbekend, misschien afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord stamme
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud stam stammere stammest
o enkelvoud stamt
meervoud stamme
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
stamme stamme stammere

Bijvoeglijk naamwoord

stam

  1. hakkelend, hakkelig, stamelend, stotterig

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stam     stammen     stammer     stammene  
genitief   stams     stammens     stammers     stammenes  

Zelfstandig naamwoord

stam m

  1. (straalvinnigen) Squalius cephalus  (ook: Leuciscus cephalus ), kopvoorn, kopvoren
Synoniemen
  • breinakke
  • raufjæring
  • årbuk
Hyperoniemen

Nynorsk

Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord stamr
  • Zelfstandig naamwoord: Herkomst onbekend, misschien afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord stamme
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud stam stammare stammast
o enkelvoud stamt
meervoud stamme
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
stamme stamme stammare

Bijvoeglijk naamwoord

stam

  1. hakkelend, hakkelig, stamelend, stotterig

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamma
Schrijfwijzen

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme
Schrijfwijzen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stam     stammen     stammar     stammane  

Zelfstandig naamwoord

stam m

  1. (straalvinnigen) Squalius cephalus  (ook: Leuciscus cephalus ), kopvoorn, kopvoren
Synoniemen
  • breinakke
  • raufjæring
  • årbuk
Hyperoniemen

Zweeds

stams enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     stam     stammen     stammar     stammarna  
  genitief     stams     stammens     stammars     stammarnas  

Zelfstandig naamwoord

stam, g

  1. boomstam
  2. stam (samenlevingsvorm)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.