stool

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stool    (hulp, bestand)
  • IPA: /stol/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • stool
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stool stolen
verkleinwoord stooltje stooltjes

Zelfstandig naamwoord

destoolm

  1. (kleding) (religie) schouderband van priester om de hals gedragen bij het verrichten van bepaalde geestelijke handelingen
    • De albe is het witte linnen kleed van de priester waarover de stool en de kazuifel worden gedragen. [5]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
30 %van de Nederlanders;
33 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  stool (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /stuːl/
enkelvoud meervoud
stool stools

Zelfstandig naamwoord

stool

  1. kruk
  2. stoelgang

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord stool steule
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stool

  1. stoel; een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord stool steule
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stool

  1. stoel; een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning
Schrijfwijzen
  • stooul
  • stoul
  • stoule
Synoniemen
  • ainzits

Meer informatie

Meer informatie

Twents

enkelvoud meervoud
naamwoord stool steule
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stool

  1. stoel; een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.