stort

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stort    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɔrt/
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van storten
Woordafbreking
  • stort
enkelvoud meervoud
naamwoord stort storten
verkleinwoord stortje stortjes

Zelfstandig naamwoord

hetstorto

  1. m stortplaats waar gestort kan worden
  2. o plaats waar modder tijdelijk opgeslagen wordt
  3. o een vertrek in een oude boerderij
  4. o (werktuigbouwkunde) dun plaatstaal
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
storten

stort

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van storten
  2. gebiedende wijs van storten

Gangbaarheid

  • Het woord stort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
stort
gestort
volledig

Werkwoord

stort

  1. douchen
    «Nadat sy gestort het, neem sy haar voor, gaan sy 'n beker koffie maak[.]»[1]
    Na gedoucht te hebben, neemt ze zich voor om een bak koffie te gaan maken.

Deens

Woordafbreking
  • stort
Naar frequentie 496

Bijvoeglijk naamwoord

stort, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor

Noors

Woordafbreking
  • stort
Naar frequentie 508

Bijvoeglijk naamwoord

stort, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor

Bijwoord

stort

  1. grotendeels, voor het merendeel

Nynorsk

Woordafbreking
  • stort

Bijvoeglijk naamwoord

stort, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor

Bijwoord

stort

  1. grotendeels, voor het merendeel
  1. Weblink bron
    Mari Roberts=uitgever=LAPA Uuitgewers
    “Onvoorspelbare harte” (2018)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.