stort
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stort (hulp, bestand)
- IPA: /stɔrt/
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van storten
Woordafbreking
- stort
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stort | storten |
verkleinwoord | stortje | stortjes |
Zelfstandig naamwoord
het stort o
- m stortplaats waar gestort kan worden
- o plaats waar modder tijdelijk opgeslagen wordt
- o een vertrek in een oude boerderij
- o (werktuigbouwkunde) dun plaatstaal
Hyponiemen
- afvalstort, overstort, steenstort, vuilstort
Afgeleide begrippen
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
storten |
stort
Gangbaarheid
- Het woord stort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stort" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
stort |
gestort |
volledig |
Werkwoord
stort
Deens
Woordafbreking
- stort
Naar frequentie | 496 |
---|
Bijvoeglijk naamwoord
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
Noors
Woordafbreking
- stort
Naar frequentie | 508 |
---|
Bijvoeglijk naamwoord
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
Bijwoord
stort
- grotendeels, voor het merendeel
Nynorsk
Woordafbreking
- stort
Bijvoeglijk naamwoord
stort, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van stor
Bijwoord
stort
- grotendeels, voor het merendeel
- ↑ Weblink bron Mari Roberts=uitgever=LAPA Uuitgewers“Onvoorspelbare harte” (2018)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.