stribbeling

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stribbeling    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • strib·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stribbeling stribbelingen
verkleinwoord stribbelingetje stribbelingetjes

Zelfstandig naamwoord

destribbelingv

  1. ruzie, getwist, geharrewar
     Men neme twee ego’s, twee autocoureurs welteverstaan, die heel goed zijn in wat ze doen en allebei één doel voor ogen hebben: wereldkampioen worden. Stop deze twee heren in hetzelfde team en voilá: ruzie, stribbelingen en fitties.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord stribbeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Marleen Hogendoorn
    “Lewis Hamilton en Nico Rosberg: teamgenoten én rivalen” (06/12/2015), HP de Tijd
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.