suis

Uitspraak

• Geluid:  suis    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• suis

Werkwoord

suis

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suizen
   

   • Ik suis. 

2. gebiedende wijs van suizen
   

   • Suis! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suizen
   

   • Suis je? 

Gangbaarheid

• Het woord suis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Uitspraak

• IPA: /sɥi/

Werkwoord

suis

1. eerste persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van être

   «Je suis content.»

   Ik ben tevreden.

suis

1. eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van suivre
2. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van suivre

Bezittelijk voornaamwoord

suīs

1. datief mannelijk meervoud van suus
2. ablatief mannelijk meervoud van suus
3. datief vrouwelijk meervoud van suus
4. ablatief vrouwelijk meervoud van suus
5. datief onzijdig meervoud van suus
6. ablatief onzijdig meervoud van suus