sync

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sync    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɪŋk/
Woordafbreking
  • sync

Werkwoord

vervoeging van
syncen

sync

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Ik sync. 
  2. gebiedende wijs van syncen
    • Sync! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Sync je? 

Gangbaarheid

  • Het woord sync staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /sɪŋk/
Woordafbreking
  • sync
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
sync syncs

Zelfstandig naamwoord

sync

  1. synchronisatie, gelijkop (doen) verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, ontbreken van storende tijdsverschillen
  2. (muziek) harmonie
Uitdrukkingen en gezegden
    1. «in sync»
      harmonieus, gelijkopgaand
    vervoeging
    onbepaalde wijs to  sync 
    he/she/it  syncs 
    verleden tijd  synced 
    voltooid
    deelwoord
     synced 
    onvoltooid
    deelwoord
     syncing 
    gebiedende wijs  sync 

    Werkwoord

    sync

    1. synchroniseren, syncen, gelijkop laten verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, tegengaan van tijdsverschil
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.