taalgroep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  taalgroep    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtaɫɣrup/
Woordafbreking
  • taal·groep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalgroep taalgroepen
verkleinwoord taalgroepje taalgroepjes

Zelfstandig naamwoord

detaalgroepv/m

  1. (taalkunde) een groep aan elkaar verwante talen of taalvariëteiten
    • Karakteristiek voor deze taalgroep zijn de voor de meeste mensen onuitspreekbare medeklinkerclusters die toegestaan zijn. 
  2. een groep mensen die dezelfde taal spreken
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord taalgroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.