technicus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  technicus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tech·ni·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘deskundige in de techniek’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • afgeleid van techniek met het achtervoegsel -icus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord technicus technici
verkleinwoord technicusje technicusjes

Zelfstandig naamwoord

detechnicusm

  1. (beroep) iemand die zich door middel van studie of ervaring techniek eigen heeft gemaakt en die techniek kan toepassen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord technicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.