tegenzin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tegenzin    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈteɣə(n)ˌzɪn/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • te·gen·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenzin -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

detegenzinm

  1. het geen zin hebben in iets, het iets niet willen doen
    • Het was met grote tegenzin dat ze na de vakantie weer naar huis gingen. 
     Ze had een hautaine, zowel gekwetste als neerbuigende blik, alsof ze een dichteres was die zich met tegenzin onder het ongevoelige gepeupel begaf. `Frarwaise; fluisterde de grote Griek en hij keek mij aan met een veelbetekenende blik, waarvan ik niet goed wist wat die betekende.[1]
     'Maar ik hoop toch echt dat u me wat over dat muiltje wilt vertellen,'zei hij, mijn tegenzin negerend.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tegenzin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.