theaterpubliek

Nederlands

enkelvoud meervoud
naamwoord theaterpubliek theaterpublieken
verkleinwoord
Uitspraak
  • Geluid:  theaterpubliek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • the·a·ter·pu·bliek
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

hettheaterpublieko

  1. mensen die (regelmatig) een theater bezoeken
     Het Noord Nederlands Toneel gaat zelfs nog een stapje verder door het theaterpubliek te laten bingewatchen. De acteurs spelen voor hen namelijk twee seizoenen van Borgen. Duur: tien uur.[2]
     Safi, een Syrische vluchteling, leidt het theaterpubliek rond door het kamp. Van het Afghaanse restaurant, naar de provisorisch in elkaar geknutselde moskee. De paden zijn omgedoopt tot 'David Cameron Avenue" en de "François Hollande Street". Hij eindigt zijn rondleiding met: "Wanneer voelt een plek als thuis?"[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord theaterpubliek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron “Bingewatchen, ook in het theater” (7-09-2015), NOS
  3. Weblink bron “The Jungle op het toneel: 'We willen meer begrip kweken voor migratie'” (26-06-2018), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.