thuisspeler

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  thuisspeler    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • thuis·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisspeler thuisspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dethuisspelerm

  1. (sport) speler die speelt voor het eigen publiek
     De wedstrijdleiding zag er geen kwaad in dat de thuisspeler een filmpje maakte van de 'wave' die over de tribunes rolde.[1]
     De titelhouder van het Oostenrijkse graveltoernooi begon met een stroeve overwinning op thuisspeler Philipp Oswald (6-4, 3-6, 6-2).[2]

Gangbaarheid

  • Het woord thuisspeler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Foto kost Stachovski 1.500 euro” (Donderdag 30 mei 2013, 21:35), NOS
  2. Weblink bron “Titelhouder Haase op dreef” (Donderdag 26 juli 2012, 19:01), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.