toko

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  toko    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtoko/
Woordafbreking
  • to·ko
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch of javaans, in de betekenis van ‘winkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
  • uit het Indonesisch toko
enkelvoud meervoud
naamwoord toko toko's
verkleinwoord tokootje tokootjes

Zelfstandig naamwoord

toko m

  1. winkel
    • Zij is een toko in kinderkleertjes begonnen. 
  2. winkel voor Indonesische gerechten en ingrediënten
  3. (schertsend) (figuurlijk) bedrijf
    • Voor het restaurant zoeken we een ervaren chefkok die weet hoe je zo'n toko moet runnen. 

Gangbaarheid

  • Het woord toko staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
28 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Indonesisch

Woordafbreking
  • to·ko
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

toko

  1. winkel, toko
Synoniemen
Overerving en ontlening

Javaans

Uitspraak
  • IPA: /toko/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

toko

  1. winkel, toko
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.