totaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  totaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • to·taal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1482 [1]
  • afgeleid van het Latijnse tōtus met het achtervoegsel -aal [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen totaaltotalertotaalst
verbogen totaletotaleretotaalste
partitief totaalstotalers-

Bijvoeglijk naamwoord

totaal

  1. geheel
    • De totale productiewaarde van de sector steeg met 10%. 
  2. volkomen, volledig
    • De Europese top is uitgelopen op een totale mislukking. 
     Vandaag zou ik de woestijn intrekken, een dorre vlakte die mij totaal vreemd was.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord totaal totalen
verkleinwoord totaaltje totaaltjes

Zelfstandig naamwoord

hettotaalo

  1. alle onderdelen tezamen
    • Het totaal is meer dan de som der delen. 
Hyponiemen
  • maandtotaal
  • neerslagtotaal
  • periodetotaal
Afgeleide begrippen
  • totaal-overzicht
  • totaal-structuur
  • totaal-visie
  • totaalaanbieder
  • totaalaanbod
  • totaalaanpak
  • totaalaantal
  • totaaladvies
  • totaalakkoord
  • totaalbedrag
  • totaalbeeld
  • totaalbegrip
  • totaalbeleving
  • totaalbestand
  • totaalboekhandel
  • totaalbudget
  • totaalcijfer
  • totaalconcept
  • totaalcontrole
  • totaaleffect
  • totaalervaring
  • totaalgebeuren
  • totaalgeluid
  • totaalgewicht
  • totaalinbreng
  • totaalindruk
  • totaalklank
  • totaalklassement
  • totaalknop
  • totaalkolom
  • totaalkonsept
  • totaalkosten
  • totaalniveau
  • totaalomzet
  • totaaloordeel
  • totaalopbrengst
  • totaalstation
  • totaalsysteem
  • totaaltelling
  • totaaltheater
  • totaaltijd
  • totaaluitslag
  • totaaluren
  • totaalverbod
  • totaalverlies
  • totaalvisie
  • totaalvoetbal
  • totaalwaarde
  • totaalwaardering
  • totaalwasmiddel
  • totaalweigeraar
  • totaalweigeren
  • totaalzorg
  • totaalleverancier
  • totaliteit
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord totaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.