travel

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  travel (US)    (hulp, bestand)
vervoeging
onbepaalde wijs to  travel 
he/she/it  travels 
verleden tijd  travelled 
 traveled 
voltooid
deelwoord
 travelled 
 traveled 
onvoltooid
deelwoord
 travelling 
 traveling 
gebiedende wijs  travel 

Werkwoord

travel

  1. onovergankelijk een reis maken, reizen
  2. overgankelijk bereizen, al reizend aandoen/bezoeken/doorkruisen e.d.
  3. overgankelijk afleggen [2]
  4. overgankelijk begaan [2]
enkelvoud meervoud
travel travels

Zelfstandig naamwoord

travel

  1. (meestal wat langere) reis
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.