tronche

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /tʁɔ̃ʃ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Volkslatijn trunca houtblok, balk, voor het eerst aangetroffen in 1298, in de betekenis van hoofd, kop, sinds 1596. [1]

Zelfstandig naamwoord

tronche v

  1. (verouderd) houtblok
  2. (spreektaal) smoel
    «T'as vu sa tronche sur cette affiche?»
    Heb je zijn smoel gezien op dat affiche? [2]
  3. (spreektaal) kop

Werkwoord

vervoeging van
troncher

tronche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van troncher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van troncher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van troncher

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈtɾont͡ʃɛ/

Werkwoord

vervoeging van
tronchar

tronche

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tronchar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tronchar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tronchar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.