trust
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: trust (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trust
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vorm van bedrijfsconcentratie’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trust | trusts |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de trust m
- (economie) het (illegaal) samenwerken van bedrijven met het doel een monopoliepositie te krijgen
- ▸ Aangezien de financiële wereld sterk gedomineerd wordt door het Anglo-Amerikaanse recht en de trust daarbij een prominente rol speelt, bestaat er sinds jaren binnen de sector het besef dat de trust tegemoet moet worden getreden als een nieuwe mogelijkheid voor de financiële sector.[4]
- (juridisch) beheersvorm waarbij de beheerder handelt als eigenaar
Hyponiemen
- antitrust, braintrust
Afgeleide begrippen
- trustakte, trustgebied, trustkantoor, trustmaatschappij, trustschap
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord trust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trust" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "trust" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trust op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De Curaçaose Trust in de praktijk” (14 april 2012), Sdu
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: trust (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /trʌst/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to trust |
he/she/it | trusts |
verleden tijd | trusted |
voltooid deelwoord |
trusted |
onvoltooid deelwoord |
trusting |
gebiedende wijs | trust |
Werkwoord
trust
- overgankelijk vertrouwen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trust | trusts |
Zelfstandig naamwoord
trust
- vertrouwen
- positieve hoop
- opdracht, verplichting
- hoede, zorg
- (economie) kartel, trust
- (juridisch) iets wat of iemand die onder iemands hoede staat, veelal op het gebied van vermogensrecht
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.