tug

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  tug (AU)    (hulp, bestand)
  • IPA:
enkelvoud meervoud
tug tugs

Zelfstandig naamwoord

tug

  1. haal, ruk
  2. (scheepvaart) sleepboot
  3. (seksualiteit) masturbatie (bij een man)
  4. (persoon) (BE) rabauw
Synoniemen
  • [2] tugboat
vervoeging
onbepaalde wijs to  tug 
he/she/it  tugs 
verleden tijd  tugged 
voltooid
deelwoord
 tugged 
onvoltooid
deelwoord
 tugging 
gebiedende wijs  tug 

Werkwoord

tug

  1. onovergankelijk (hard) rukken/trekken
  2. onovergankelijk zich inspannen
  3. overgankelijk (hard) rukken/trekken aan
  4. overgankelijk, (scheepvaart) aan een sleepboot vastbinden
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.