vaccine
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vaccine (hulp, bestand)
- IPA: / vɑkˈsinə / (3 lettergrepen)
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- vac·ci·ne
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaccine | vaccines |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de vaccine v / m
- (medisch) uit verzwakte ziekteverwekkers bestaande entstof om afweer op te bouwen
Synoniemen
- vaccin (uitspraakvariant)
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
- vaccinatie, vaccinologe, vaccinoloog, vaccinostyle, vaccinotherapie
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord vaccine staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vaccine" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.