vaccine

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaccine    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɑkˈsinə/ (3 lettergrepen)
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • vac·ci·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccine vaccines
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

devaccinev/m

  1. (medisch) uit verzwakte ziekteverwekkers bestaande entstof om afweer op te bouwen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • vaccinedwang
  • vaccinelancet
  • vaccinelitteken
  • vaccinemolen
  • vaccinenaald
  • vaccinepen
  • vaccinereactie
  • vaccinestof
  • vaccinewet
Verwante begrippen
  • vaccinatie, vaccinologe, vaccinoloog, vaccinostyle, vaccinotherapie
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaccine staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
62 %van de Nederlanders;
51 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.