vaccin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaccin    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɑkˈsɛ̃/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /vɑkˈsɛː/, /vɑkˈsɛ̃ː/
    • (Limburg): /vakˈsæː/
Woordafbreking
  • vac·cin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccin vaccins
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetvaccino

  1. (medisch) uit verzwakte ziekteverwekkers bestaande entstof om afweer op te bouwen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaccin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • IPA: /vak.sɛ̃/
Woordafbreking
  • vac·cin
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  vaccin     le vaccin     vaccins     les vaccin  

Zelfstandig naamwoord

vaccin m

  1. (medisch) vaccin
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.