vaccinatie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaccinatie    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌvɑksiˈna(t)si/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • vac·ci·na·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans vaccination, op te vatten als naamwoord van handeling van vaccineren met het achtervoegsel -atie; in de betekenis van ‘inenting met koepokstof’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccinatie vaccinaties
verkleinwoord vaccinatietje vaccinatietjes

Zelfstandig naamwoord

devaccinatiev

  1. (medisch) inenting met onschadelijke gemaakte ziekteverwekkers, zodat de natuurlijke afweer van het lichaam hierna beter in staat is deze ziekteverwekkers te bestrijden
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaccinatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.