violist

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  violist    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vi·o·list
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vioolspeler’ voor het eerst aangetroffen in 1664 [1]
  • Afgeleid van viool met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord violist violisten
verkleinwoord violistje violistjes

Zelfstandig naamwoord

deviolistm

  1. (muziek), (beroep) musicus die een viool bespeelt
    • De violist speelde enorm vals. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord violist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud meervoud
violist violists

Zelfstandig naamwoord

violist

  1. (beroep): altviolist
    « A violist plays on a viola, not on a violin
    Een altviolist speelt op een altviool, niet op een viool.
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.