visiteur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  visiteur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vi·si·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visiteur visiteurs
verkleinwoord visiteurtje visiteurtjes

Zelfstandig naamwoord

devisiteurm

  1. (beroep) iemand die visiteert (b.v. een beambte aan de grenzen)
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord visiteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.