voorjaarsseizoen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: voorjaarsseizoen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- voor·jaars·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van voorjaar zn en seizoen zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorjaarsseizoen | voorjaarsseizoenen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het voorjaarsseizoen o
- (tijdrekening) lente als deel van het jaar
- ▸ De 27-jarige Van Aert verkeerde in blakende vorm voordat hij vorige week werd getroffen door corona. Daardoor miste hij de Ronde van Vlaanderen, waarna zelfs werd gevreesd dat hij ook de rest van het voorjaarsseizoen zou missen.[2]
- ▸ Zeker voor Niki Terpstra is de coronacrisis een dikke streep door de rekening. De renner verwacht weinig meer van het voorjaarsseizoen, waarin hij normaal juist zijn kansen schoon ziet.[3]
Gangbaarheid
- Het woord voorjaarsseizoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron NOS Wielrennen“Titelverdediger Van Aert niet in Gold Race, maar wel weer terug op de fiets” (Woensdag 6 april 2022, 16:32), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Wielrennen“Wielrenner Terpstra leeft van dag tot dag: 'Heel rare situatie'” (Zaterdag 14 maart 2020, 19:26), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.