vrijheer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vrijheer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vrij·heer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vrij bn en heer zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijheer | vrijheren |
verkleinwoord | vrijheertje | vrijheertjes |
Zelfstandig naamwoord
de vrijheer m
- edelman met veel privileges die alleen de koning boven zich erkent
- ▸ Volgens de hoogleraar sympathiseerde Hendrik van Brederode al vroeg met de Reformatie. Zo verleende hij vanaf 1563 privileges aan drukkers van reformatorische lectuur, „al kan men zich afvragen of dit uit innerlijke overtuiging voortkwam. Wellicht paste de Reformatie als protestbeweging tegen de Rooms-Katholieke Kerk –en de landsheer– in het straatje van de zich onafhankelijk wanende vrijheer van Vianen.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'vrijheer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijheer" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “„Van Brederode bijna Vader des Vaderlands”” (22-09-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.