wachtperiode

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wachtperiode    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wacht·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wachtperiode wachtperiodes
wachtperioden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dewachtperiodev [1]

  1. tijd dat men ergens op wacht op moet wachten
     Dit moest uiteraard een wachtperiode zijn, en intussen moest ik proberen me rustig neer te leggen bij ongeacht wat het lot voor me in petto had.[2]
     Ze hopen lering te trekken uit het gebeuren. "Desnoods moet er een overkapping komen voor de wachtperiode, zodat de coureurs in ieder geval in de schaduw staan."[3]


Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord wachtperiode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.