wandeldag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wandeldag    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wan·del·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandeldag wandeldagen
verkleinwoord wandeldagje wandeldagjes

Zelfstandig naamwoord

dewandeldagm

  1. een dag dat men wandelt
    • Tijdens de vakantie hadden we om de dag een wandeldag. 
    • Na een lange wandeldag waren de ouders meer vermoeid dan de kinderen. 

Gangbaarheid

  • Het woord wandeldag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.