wedden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wedden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɛdə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • wed·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gokken’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wedden
wedde
gewed
zwak -d volledig

Werkwoord

wedden

  1. inergatief geld inzetten op een toekomstige gebeurtenis
    • Er werd grof gewed op de uitkomst van de wedstrijd. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deweddenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wed
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord wedde

Werkwoord

vervoeging van
wedden

wedden

  1. meervoud verleden tijd van wedden
    • Wij wedden. 
    • Jullie wedden. 
    • Zij wedden. 

Gangbaarheid

  • Het woord wedden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.