wedde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wedde    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʋɛdə/
Woordafbreking
  • wed·de
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bezoldiging’ voor het eerst aangetroffen in 1130 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord wedde wedden
weddes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

  1. bezoldiging, loon, salaris
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • basiswedde, beginwedde, jaarwedde
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wedden

wedde

  1. enkelvoud verleden tijd van wedden
    • Ik wedde. 
    • Jij wedde. 
    • Hij, zij, het wedde. 
  2. aanvoegende wijs van wedden

Gangbaarheid

  • Het woord wedde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.