weel

Niet te verwarren met: Weel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  weel    (hulp, bestand)
  • IPA: /wel/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • weel
Woordherkomst en -opbouw
[A]+[B] enkelvoud meervoud
naamwoord weel welen
verkleinwoord weeltje weeltjes

Zelfstandig naamwoord

[A] hetweelo

  1. (waterbeheer) water dat in een ronddraaiend omlaag stroomt
  2. (waterbeheer) diepe plas die door het kolkend water van een dijkdoorbraak is ontstaan en waar de vervangende dijk in een boog omheen is aangelegd
    • Als een dijk doorbrak ontstond door het krachtig binnenstromende Scheldewater een weel of uitkolkingsgat. [5]
    • In het mooi geïllustreerde boek over Van den vos Reynaerde, uitgegeven bij het Davidsfonds in 1991 staan op pagina 207 drie foto's van binnenwateren: de Grote Geule bij Kieldrecht, een weel bij het Nederlandse Clinge (nabij fort Bedmar) en een uitloper van de vroegere Grote Geule, het Sint-Jacobsgat nabij de gemeentegrenzen van Meerdonk en De Klinge (in de buurt van de huidige Krekeldijk). [6]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • Weel

Zelfstandig naamwoord

[B] weel v (o)

  1. touw uit tenen of kabel uit staaldraad gevlochten
    • Om het weel te vervaardigen gebruikt men taaije wilgenteenen van de rijswaarden, welke teenen men, tot eene aanmerkelijke lengte, in elkander draait. [7]
  2. net om insecten of andere dieren te vangen
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord weel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
34 %van de Nederlanders;
30 %van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
weel weels

Zelfstandig naamwoord

weel

  1. wiel, draaikolk, maalstroom
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.