weerskanten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  weerskanten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • weers·kan·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weerskanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deweerskantenmv

  1. aan ~: flankerend aan beide zijden
    • Er stonden palmen aan weerskanten van de weg. 
    • Aan weerskanten brullen kerels als gekken om zichzelf te verdoven, om zichzelf moed te geven. Anderen rennen net als hij, geconcentreerd, de zenuwen in hun buik, met droge keel. Ze stormen allemaal op de vijand af, gewapend met een onherroepelijke woede, een verlangen naar wraak. [3] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.