wen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op welke tijd; als, indien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420.[1]
  • vgw: Middelnederlands wanne, wenne ‘wanneer’, ontwikkeld uit Oergermaans *hwannē.[2] Eveneens Nederduits wenn, wann ‘wanneer?’, Duits wenn, wann en Engels when.
enkelvoud meervoud
naamwoord wen wennen
verkleinwoord wennetje wennetjes

Zelfstandig naamwoord

dewenv/m

  1. (medisch) onderhuids gezwel veroorzaakt door verstopping van een talgklier [3] [4]

Voegwoord

wen

  1. (verouderd) wanneer [5] [6]

Werkwoord

vervoeging van
wennen

wen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wennen
    • Ik wen. 
  2. gebiedende wijs van wennen
    • Wen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wennen
    • Wen je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /veːn/
Woordafbreking
  • wen

Vragend voornaamwoord

wen

  1. wie (als lijdend voorwerp)
    «Wen hast du angerufen?»
    Wie heb je gebeld?

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /(x)wæn/ (Etsbergs)

Bijwoord

wen

  1. wanneer

Voegwoord

wen

  1. als, wanneer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.