wijkverpleegkundige
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wijkverpleegkundige (hulp, bestand)
- IPA: /'wɛikfərplexkʏndəxə/
Woordafbreking
- wijk·ver·pleeg·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wijk zn en verpleegkundige zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijkverpleegkundige | wijkverpleegkundigen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de wijkverpleegkundige v / m
- (medisch) (beroep) verpleegkundige die patiënten in hun eigen huis verzorgt; thuiszorg medewerker
- Wijkverpleegkundigen krijgen meer lucht, zodat ze meer tijd over houden voor hun daadwerkelijke werk. Ze moesten tot dusverre per vijf minuten registreren wat ze uitvoerden bij cliënten. Door deze tijdrovende administratieve last wordt een streep gezet.[1]
- De wijkverpleegkundigen komen in actie. Ze zijn wel blij dat bepaalde bezuinigingen niet doorgaan, maar dat is ze niet genoeg. Er moet een plan komen om meer armslag te krijgen in de zorg zelf en dan om te beginnen door minder administratieve druk.[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord wijkverpleegkundige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.