wijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wijk (hulp, bestand)
- IPA: / wɛik / (1 lettergreep); /ʋɛi̯k/
Woordafbreking
- wijk
Woordherkomst en -opbouw
- Van Latijn vicus. In de betekenis van ‘stadsdeel’ voor het eerst aangetroffen in 855 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijk | wijken |
verkleinwoord | wijkje | wijkjes |
Zelfstandig naamwoord
de wijk v / m
- (aardrijkskunde) een bewoond deel van een stad of een gemeente
- (waterbeheer) een watergang
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De wijk nemen
Ervandoor gaan
Vertalingen
1. een bewoond deel van een stad of een gemeente
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wijken |
wijk
Gangbaarheid
- Het woord wijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "wijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ wijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ wijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.