wintersportseizoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wintersportseizoen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • win·ter·sport·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wintersportseizoen wintersportseizoenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetwintersportseizoeno

  1. (sport) koude jaarlijkse periode die geschikt is voor het beoefenen van wintersporten
     Vorig wintersportseizoen landden er tot eind maart 58 gipsvluchten met gemiddeld elf gewonden aan boord op de luchthaven bij Rotterdam en Den Haag.[1]
     Het wintersportseizoen duurt waarschijnlijk nog tot half april.[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord wintersportseizoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Eerste gipsvlucht geland op luchthaven Rotterdam” (27-12-2014), NOS
  2. Weblink bron “Minder gebroken benen bij skiën” (28-03-2013), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.