woninginbraak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  woninginbraak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wo·ning·in·braak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woninginbraak woninginbraken
verkleinwoord woninginbraakje woninginbraakjes

Zelfstandig naamwoord

dewoninginbraakv/m

  1. het oneigenlijk toegang verschaffen tot een woning van een ander waarbij er doorgaans waardevolle materialen uit de woning worden weggenomen
    • Een woninginbraak geeft naast materiële ook emotionele schade. 
     Als je naar de cijfers kijkt, zijn er sindsdien kleine stapjes vooruit gezet, concludeert Rijnmond. Het aantal uitkeringen daalt. Er zijn meer mensen met een betaalde baan of vrijwilligerswerk. De Cito-scores op de basisschool zijn verbeterd. Het aantal voortijdige schoolverlaters is gedaald van 14 naar 9 procent. De overlast van jongeren op straat neemt af en er zijn minder high impact crimes (woninginbraak, overvallen, straatroof en geweldsmisdrijven).[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord woninginbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Oud-Crooswijk was armste wijk, miljoenen verder gaat het iets beter” (02-10-2021), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.