woning

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  woning    (hulp, bestand)
  • IPA: /wonɪŋ/
Woordafbreking
  • wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van wonen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord woning woningen
verkleinwoord woninkje woninkjes

Zelfstandig naamwoord

dewoningv

  1. (bouwkunde) een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven
    • In het flatgebouw waren 20 woningen gereed voor bewoning. 
     Het voorarrest van de 24-jarige man die drie mensen zou hebben doodgeschoten in het Rotterdamse stadsdeel IJsselmonde is met twee weken verlengd. Sendric S. werd op 2 januari opgepakt in een woning in het stadsdeel.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • de woning binnenstappen
in de woning gaan
  • de woning uit moeten
uit de woning gezet worden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord woning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Verdachte schietpartijen IJsselmonde veertien dagen langer vast” (6-1-2025)
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.