zón

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /zon/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

zón m (of v in enkele uitdrukkingen)

  1. zon
    «Veur mórge haet t'r raenger gezag èn bekans geine zón
    Voor morgen heeft hij regen voorspeld en bijna geen zon.
  2. kern
    «Dao höbs se de zón ven g'r fówtj óntdèk!»
    Daar heb je de kern van het probleem ontdekt!
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.