zaaier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zaaier    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzajər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zaai·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van zaaien met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zaaier zaaiers
verkleinwoord zaaiertje zaaiertjes

Zelfstandig naamwoord

dezaaierm

  1. (landbouw) persoon die het land inzaait
    • De zaaier zaaide het hele land in. 
     Naast de landingsbaan loopt een zaaier in de middagzon. Hij zaait nog met de hand uit een brede korf die voor zijn buik hangt.[2]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zaaier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Willebrord Nieuwenhuis
    “Contacten tussen wrok en vriendelijkheid” (4 maart 1997) op nrc.nl
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.