zeur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zeur    (hulp, bestand)
  • IPA: /zør/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /zʏːr/
    • (Vlaanderen, Brabant): /zøːr/
    • (Limburg): /zøːr/
Woordafbreking
  • zeur

Werkwoord

vervoeging van
zeuren

zeur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
    • Ik zeur. 
  2. gebiedende wijs van zeuren
    • Zeur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
    • Zeur je? 
Woordafbreking
  • zeur
enkelvoud meervoud
naamwoord zeur zeuren
verkleinwoord zeurtje zeurtjes

Zelfstandig naamwoord

dezeurv/m

  1. (scheldwoord) iemand die zeurt
    • Wat een ouwe zeur is hij toch ook! 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord zeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.