zie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zie    (hulp, bestand)
  • IPA: /zi/
Woordafbreking
  • zie

Werkwoord

vervoeging van
zien

zie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zien
    • Ik zie. 
  2. gebiedende wijs van zien
    • Zie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zien
    • Zie je? 
     Bovendien wordt, door af en toe alleen te zijn, de tijd die je samen met je partner of gezin doorbrengt nog waardevoller en zie je veel duidelijker wat echt belangrijk voor je is.[1]
vervoeging van
zien

zie

  1. aanvoegende wijs van zien

Gangbaarheid

  • Het woord zie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers

Gronings

Uitspraak
  • IPA: /zi/
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
miewieos
2e persoon
(informeel)
doediejoejoe
2e persoon
(formeel)
joejoejoejoe
3e persoon
(mannelijk)
haihomzai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
tt

Persoonlijk voornaamwoord

zie

  1. zij

Italiaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈdzie/, /ˈtsie/
Woordafbreking
  • zi·e

Zelfstandig naamwoord

zie v mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.