ik

Nederlands

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
Uitspraak
  • Geluid:  ik    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪk/ (1 lettergreep)
Woordherkomst en -opbouw

Persoonlijk voornaamwoord

ik eerste persoon enkelvoud

  1. nominatief (onderwerp), verwijst naar de spreker of schrijver met uitsluiting van anderen
    • Ik zing dit lied voor jou. 
Uitdrukkingen en gezegden
Citaten
  • Ik denk, dus ik ben. (bron: Descartes )
  • Ik kwam, ik zag, ik overwon / Ik kwam, zag en overwon
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord ik ikken
verkleinwoord ikje ikjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

hetiko

  1. ego, de eigenlijke zelfstandige persoon
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Achterhoeks

Woordafbreking
  • ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; eerste persoon enkelvoud nominatief
Verwante begrippen

Fries

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ikmywyús
2e persoon
fam.
dodyjimmejimme
2e persoon
beleefd
jojo
3e persoon
(mannelijk)
hyhimhja, syhar, harren
3e persoon
(vrouwelijk)
hja, syhar
3e persoon
(onzijdig)
itit
Uitspraak
  • IPA: /ɪk/
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; 1e persoon enkelvoud onderwerpsvorm

Verwijzingen

    Gotisch

    enkelvoud tweevoud meervoud
    nominatief ikwitweis
    accusatief mikugkisuns/unsis
    genitief meinaugkisunsara
    datief mis*ugkarauns/unsis
    Uitspraak
    • IPA: ɪk/
    Woordafbreking
    • ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Schrijfwijzen
    • 𐌹̈𐌺

    Kaqchikel

    Zelfstandig naamwoord

    ik

    1. zon

    Middelengels

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Angelsaksische ic

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Schrijfwijzen
    • ichc
    • iche
    • ichs
    • ick
    • ics
    • ig
    • ih
    • ihc
    Overerving en ontlening

    Middelnederduits

    Uitspraak
    • IPA: /ɪk/
    Woordafbreking
    • ik
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Oudsaksische ic / ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Schrijfwijzen
    Overerving en ontlening

    Nedersaksisch

    Uitspraak
    • IPA: /ɪk/
    Woordafbreking
    • ik
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Middelnederduits ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.
    Schrijfwijzen
    Verwante begrippen
    Citaten

    Ik keem, ik keek, ik wun

    Spreekwoorden

    Ik keem, ik keek, ik wun

    Noord-Fries

    Uitspraak
    • IPA: /ɪk/
    Woordafbreking
    • ik
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Oudfriese ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Schrijfwijzen

    Oost-Fries

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud

    Oudfries

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Overerving en ontlening

    Oudnederlands

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

    Persoonlijk voornaamwoord

    ik

    1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
    Schrijfwijzen
    Overerving en ontlening

    Verwijzingen

      Oudsaksisch

      Woordafbreking
      • ik
      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Proto-Germaanse *ek / *ik

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
      Schrijfwijzen
      Overerving en ontlening

      Schots

      Woordafbreking
      • ik
      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Middelengelse ik

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
        «Wha did that? – Ik
        Wie heeft dat gedaan?! – Ikke!
      Schrijfwijzen
      Verwante begrippen

      Tobiaans

      Zelfstandig naamwoord

      ik

      1. vis

      Twents

      Woordafbreking
      • ik

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.
      Verwante begrippen

      Veluws

      Uitspraak
      • IPA: /ɪk/
      Woordafbreking
      • ik

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud, verwijst naar de spreker of schrijver.

      Westfaals

      Woordafbreking
      • ik

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. (Münsterlands) ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
      Schrijfwijzen

      West-Vlaams

      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Middelnederlandse ic

      Persoonlijk voornaamwoord

      ik

      1. ik; 1e persoon nominatief enkelvoud
      Anagrammen
      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.