ziemlich

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  ziemlich    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈt͡siːmlɪç /
Woordafbreking
  • ziem·lich
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse woord  zimelich bn , dat van het Oudhoogduitse woord  zimilīh bn  komt
Naar frequentie 538
stellend vergrotend overtreffend
ziemlich
ziemlicher
am ziemlichsten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

ziemlich

  1. (van omvang, hoeveelheid of vergelijkbaar) behoorlijk, redelijk, tamelijk
  2. (van gedrag; veroudernd)) betamelijk, gepast, voegzaam
Synoniemen
Typische woordcombinaties
  • [1]: mit ziemlicher Sicherheit
  • [1]: ein ziemliches Durcheinander

Bijvoeglijk naamwoord

ziemlich

  1. (in relatief hoge, grote, overvloedige afmetingen) al, behoorlijk, redelijk, vrij
    «Die Zuschauer sahen ein Spiel dem leider ziemlich früh die Spannung abhanden kam.»
    De toeschouwers zagen een spel dat helaas al vroeg de spanning verloor.
  2. bijna, circa, ongeveer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.